TOEMAARDICHTMAAR

De cilinder

 

Als je de onderbodemplaat van een auto weghaalde om een aandrijfas te vervangen, leek het soms net alsof je een dokter was die in iemands schedel keek. De draagarmen, stabilisatorstangen en veren hielden de aandrijfassen vast die zorgden voor de overdracht van de motor en transmissie naar de wielen en alles leek als één grijze massa met elkaar verbonden te zijn via talloze elektronische modules waar chemische processen in plaatsvonden die we met het blote oog niet konden zien. Het verschil met een dokter was dat ik er niet over boog, maar eronder kroop. Ik had een andere inbussleutel nodig en rolde met mijn plank op wieltjes vanonder de patiënt. 

 

De oude loods was hoog, maar niet groot. Aan de betonnen muren hingen borden met aanwijzingen. Garage deze kant, carwash de andere kant. De aanwijzing voor de carwash was bedoeld om klanten in een rondje te laten rijden zodat ze gemakkelijk weer naar buiten konden langs dezelfde poort. Er hing ook een bord met het verzoek om de motor af te zetten, maar klanten lieten hem vaak draaien, en dat lieten we toe. ‘Het stijgt toch naar het dak’, zei de baas altijd. Niettemin hing er altijd een muffe, bedwelmende geur van uitlaatgassen, vermengd met benzine en afwasmiddel. 

 

Het getik van de stationair draaiende klepmotor van een oude Honda Civic die net was binnengereden, galmde door het gebouw. Het geluid, in combinatie met zacht geruis van regen op de golfplaten, maakte me kalm. Ze waren geel uitgeslagen en op plekken met roet bedekt. Her en der groeide de klimop van buiten door de kieren. Op verschillende plekken liepen buizen uit het dak naar beneden. Ze kwamen samen in de enorme groen uitgeslagen houten regenton, zodat zo veel mogelijk regenwater kon worden opgevangen.

 

We hadden geen automatisch draaiende borstels, watersproeiers of doeken waar de auto’s doorheen moesten. De Russen deden alles met de hand. De emmers regenwater vermengd met zeep en oude vaatdoeken waren doeltreffend. 

 

Het gebeurde wel eens dat het lange tijd veel regende, en omdat er in zo’n periode ook minder mensen geneigd zijn om hun auto te wassen, liep de ton vaak over. Van het ene op het andere moment stroomde het water dan over de rand langs de ton naar beneden.

 

Pavel schopte tegen mijn been omdat hij mijn hulp nodig had. Toen ik van onder de wagen rolde, voelde ik mij plots heel licht worden. Ik ben toen mijn bewustzijn misschien verloren, maar desondanks herinner ik me nog goed wat er gebeurde, al zou het zich enkel in mijn hoofd afgespeeld kunnen hebben. 

 

Ik zag hoe het dak donkerder werd en de plastic golfplaten smolten. Het plafond was een zwarte, kokende teerpoel. In het midden trok de zwaartekracht het teer als een stroperige sliert naar beneden. De sliert draaide steeds sneller om haar eigen as en veranderde in een draaikolk. Het verzamelde steeds meer van de zwarte massa en reikte steeds dieper. De rest van de loods was inmiddels donker en grauw geworden, alsof de draaikolk ook het licht met zich meenam. De kolk raakte de vloer en het zwart verspreidde zich verder over het gietbeton. Vlak voordat het zwart mij aanraakte, doordrong een scherpe geur van olie mijn bewustzijn. Pavel hield een smeerdoek onder mijn neus.

 

Toen ik mijn ogen opende, keek hij op mij neer zoals hij naar een sensorstoring zou kijken, een elektronisch defect waarvoor moderne apparatuur nodig was om de diagnose te stellen. We zwegen erover naar elkaar en onze collega’s, maar de hallucinatie, of wat het ook was, is zijn eigen leven beginnen leiden. Het heeft in mijn hoofd iets losgemaakt zoals je soms de EGR-klep van een diesel openmaakt voor reiniging, om er vervolgens achter te komen dat het mechanisme niet meer goed sluit. Soms, als het hard regent, zie ik het golfpatroon van de dakplaten nog veranderen, onstuimiger worden, als door een storm of een vage herinnering. 

 

Het beeld van het smeltende dak was nog maar amper weggeëbd, toen één van de Russen vloekte en met de metalen punt van zijn werkschoen tegen de ton stampte. Door het lawaai vlamde een pijnscheut door mijn hoofd. Pavel en ik keken op. Het was Vadim. Hij had een emmer onder één van de twee kraantjes gezet, maar er kwam niks uit. Aan de andere kraan hing een slang waarmee hij het zeep er kon afspuiten. Wat daar nog in zat, liep er met een steeds slapper wordend boogje uit. Met een luide klap smeet hij de sproeikop op de grond. 

 

Er zat iets vast in de cilinder dat de afvoer verstopte. Ik had altijd gefantaseerd over wat er behalve water nog meer in zou kunnen zitten. Er kon gemakkelijk het lichaam van een mens in, meer dan één. Er stonden drie grote zwarte afgesleten cyrillische letters op geschilderd. Pavel en Vadim zouden het waarschijnlijk kunnen lezen, maar ik heb hen nooit gevraagd wat het betekende. Die letters hadden waarschijnlijk niets te maken met wat er nu in de cilinder zat, maar verwezen naar iets waarvoor de ton lang geleden gebruikt was, opslag voor chemicaliën, industrieel afval, of wellicht fungeerde het als een component in een groter systeem met andere grote cilinders. 

 

De cilinder deed me denken aan wat ik nooit kon weten: of anderen de wereld ervaarden zoals ik. Pavel, Vadim, de klanten – ik zag hen bewegen, hoorde hen spreken, kon hun acties voorspellen zoals ik het tikken van een motor kon diagnosticeren. Maar wat er werkelijk binnenin gebeurde, of zij kleuren zagen zoals ik, of zij überhaupt iets ‘zagen’ zoals ik dat deed – dat bleef net zo ondoorzichtig als die cilinder met de onleesbare tekst. Sinds mijn ervaring met het dak was die gedachte steeds vaker bij me opgekomen, als een klein, sijpelend lek.

Een paar weken na het voorval betrapte ik Pavel erop dat hij minutenlang naar zijn eigen handen staarde alsof hij ze voor het eerst zag. Toen hij opmerkte dat ik hem observeerde, zei hij alleen maar: ‘Soms, ik niet weet wat echt is… hier.’ Hij gebaarde naar de garage om ons heen. Die middag werkten we zwijgend naast elkaar, beiden wetend dat we dezelfde vraag hadden maar er geen woorden voor konden vinden. Het stelde me gerust dat ook Pavel zo’n lek had. Misschien is het niet belangrijk of de werkelijkheid vast of vloeibaar is. Misschien gaat het erom dat we allemaal – Pavel, Vadim, ikzelf – proberen te navigeren in wat we denken dat we zien, zoals auto’s door de regen rijden, soms met troebel zicht maar altijd in beweging.

 

Dertig jaar heb ik in die garage gewerkt tot de dokter mij arbeidsongeschikt verklaarde wegens chronische migraine. Dertig jaar waarin ik onder auto’s kroop, naar het getik van klepmotoren luisterde, en steeds opnieuw langs die cilinder liep. Bij het afscheid aten we pizza’s in de kantine van de garage. Pavel stond naast mijn gereedschapskist terwijl ik deze inpakte. Hij keek een tijd zwijgend toe, alsof hij aan het analyseren was of ik alles wel op de juiste manier opborg. Toen ik klaar was, haalde hij iets uit zijn eigen gereedschapsla – een versleten Russische koolmonoxidemelder die hij altijd in zijn werkruimte had hangen.

‘Voor jou,’ zei hij, en legde het apparaat in mijn handen. ‘Om zeker te weten wat echt is… wat niet echt is.’ Hij tikte tegen zijn slaap zoals die ene keer. ‘Sommige dingen, je kunt niet zien. Maar toch zijn ze er. Ik knikte alleen maar.

Ik wilde niet stoppen, was bang voor hoe mijn leven zou veranderen, maar al na een paar weken verdween mijn hoofdpijn en begreep ik dat het beter is zo. Nu zit ik al enkele maanden thuis, met handen die nog steeds naar olie ruiken, hoe vaak ik ze ook was. Ik voel de houten plank nog op mijn rug, alsof mijn lichaam nog niet beseft dat het niet meer onder een chassis hoeft te kruipen.

 

Het lek in mijn hoofd is nooit helemaal dicht gegaan. Nog steeds zie ik soms dingen smelten. De muur van mijn woonkamer. Het dashboard van mijn auto. De gezichten van mensen in de supermarkt. Het komt en gaat zoals een slecht afgestelde ontsteking, soms helder, soms vaag, zoals het licht dat door de kieren in het dak van de garage viel. Maar in al die tijd is er nooit meer een moment geweest dat de werkelijkheid zo vloeibaar werd als toen. 

Pavel’s melder staat naast mijn bed. Niet om koolmonoxide te meten. Gewoon als herinnering dat Pavel bestaat, ook al zie ik hem niet meer. Dat hij een leven heeft buiten mijn gezichtsveld. Ik zie niet meer wat hij doet, maar hij doet nog steeds dingen. Net zoals ik.




© Tim Thomaes, 2023

1 Comment

  1. Lieve Tim,
    Een fascinerend verhaal. Je opent prachtig met die mooie en passende vergelijking. Wat me ook opvalt daar is dat je langere zinnen durft te gebruiken, met zelfs een bijzin bij een bijzin. Verder vind ik de combinatie van geloofwaardige details (de beschrijvingen met heel concrete benoeming van voorwerpen en plekken) en hallucinatie (ik noem het maar even ‘het indruipend dak’) bijzonder geslaagd. Ook de slotmijmering zorgt voor een heftige portie verontrusting die dit verhaal goed verdraagt. Ik kijk ernaar uit meer van je verhalen en gedichten hier te lezen!
    Hartelijk
    Finn

Leave a Comment

Your email address will not be published. Required fields are marked *