TOEMAARDICHTMAAR

TAST TOE, MAAR DICHT MAAR

Niets van deze uitgave mag worden vereenvoudigd zonder voorafgaande schriftelijke toestemming.

Puppy

Mijn puppy haatte me. Het was zo’n klein gedrongen beestje met een kop niet groter dan mijn vuist. Volgens haar paspoort was het een chihuahua, en daar leek ze ook op, maar haar krullende vacht verraadde haar gemengde afkomst. De fokker had haar blijkbaar een valse identiteit meegegeven.

In het asiel kwispelde ze het hardst van allemaal. Haar staartje vloog zo snel heen en weer dat haar voorpootjes een beetje van de grond veerden. Zo schattig. Ik koos haar uit, noemde haar Marie zoals in haar paspoort stond, en nam haar meteen mee. Toen wist ik nog niet dat ze vanbinnen door en door slecht was. 

 

Het beest was in het begin natuurlijk nog niet zindelijk en het beet de meubels kapot. Maar die gewoonten zijn nooit voorbij gegaan. In het eerste jaar gromde ze onophoudelijk, en als ik te dichtbij kwam, beet ze in mijn hand. Mensen beweren dat honden blij zijn als ze kwispelen. Deze haatdragende chihuahua kwispelde het hardst op het moment dat ze haar tandjes in mijn hand boorde. Één keer, toen ze ziek was, liet ze me toe bij haar mand. Haar lijfje hikte om de paar seconden. De volgende ochtend beet ze dubbel zo hard.

Ze zeggen dat chihuahua’s gefrustreerde dieren zijn, omdat ze niet passen in hun lichaam. We hebben ze te snel doorgefokt volgens een door ons bepaalde rasstandaard, waardoor hun pootjes te klein zijn en hun snuit te kort. Soms zag ik haar trillen van de spanning, als een harde maïskorrel in een hete pan, maar het lukte haar nooit om open te ploppen tot een wollige, witte poedel. Ze was gedoemd om heel haar leven rond te lopen met een ingedeukt lijf en ik had het gevoel dat ze mij daarvoor de schuld gaf. 

 

Ik probeerde haar op te voeden zoals je honden hoort op te voeden: consequent en streng. Maar hoe harder ik het probeerde, hoe meer ze leek te krimpen, kleiner dan ze al was. Haar verandering begon traag. Ik merkte wel dat haar halsband losser kwam te zitten, maar dacht er niet veel van. Ik stelde haar riem af en vergat het weer. Later verstopte ze zich vaak onder een kast of een sofa, of lag ze op andere plekken waar ze anders nooit kon komen. Ze dronk en at steeds minder, maar het verliep zo geleidelijk dat het nooit bij mij opkwam dat er iets aan de hand was.

 

Toen ze eindelijk knapte, was ik met haar aan het wandelden op een brug over het kanaal. Eerst hoorde ik dat schelle gekef achter me. Ik gaf een ruk aan de lijn, harder dan nodig was, tot ik plots een droge krak hoorde, als een dunne tak die afbrak van een jonge boom. De leiband hing slap. Ik draaide me om en zag aan de andere kant van de lijn een fijn stofwolkje dat langzaam neerdwarrelde. Op de grond lag een vette vlek met wat haartjes. In het midden lag een hondenbrokje, één droog korreltje van haar eigen voer. 

 

Ik interpreteerde het als haar laatste wraakactie. Door haar uit te kiezen in het asiel, hield ik het wrede fokprogramma, waar zij het slachtoffer van was, in stand. Jankend raapte ik het brokje op en wierp het in het kanaal. Die nacht sliep ik niet.

Een week later ging ik naar het asiel. Ik wilde een nieuwe. Deze keer was het een volbloed. Ze kefte scherp, vertrouwd, en leek nog harder te kwispelen dan mijn vorige. Het is net alsof ze u kent, zei de vrouw van het asiel. Het was een ander beest, natuurlijk, maar met dezelfde te kleine pootjes, dezelfde ingedeukte snuit. Toen ik dichterbij kwam, gromde ze. Natuurlijk gromde ze.

Ik noemde haar weer Marie, en nam haar mee. Wat moest ik anders? Ik miste haar gezelschap. Het appartement was te groot zonder haar kleine lijf, ook al vulde ze het met haat. Ook deze keft en gromt en bijt tot ik eraan toegeef, tot ik zelf genoeg gekrompen ben, zodat ik pas in haar te kleine wereld. 

Ze liet onlangs een brokje liggen in haar voerbak. Het zag er nat uit, alsof het in water had gelegen. Ik bewaar het nu in een plastic bak in de vensterbank. Elke dag lijkt het steeds meer op te zwellen.